Wat kan de raad daar zelf mee?
In september stuurde de Minister van Onderwijs een brief naar de Tweede en Eerste Kamer over de evaluatie van de Wet versterking bestuurskracht (Wvb). Deze wet beoogt onder meer de rol van de medezeggenschap binnen hogescholen en universiteiten te versterken. In de brief worden enkele resultaten en aanbevelingen voor het verdere gesprek over medezeggenschap in het hoger onderwijs benoemd. Deze brief viel samen met een intensieve periode door de coronamaatregelen, gevolgd door de lockdown van eind 2021. De kans is daarom groot dat de conclusies nog geen onderwerp van gesprek zijn geweest binnen de eigen organisatie. En, wat kan de medezeggenschap er zelf mee? We geven eerst een beeld van de bevindingen en zoomen daarna in op de praktijk.
Bevindingen hoger en wetenschappelijk onderwijs
De minister baseert zich op een onderzoek van Berenschot en op de monitor uitgevoerd door Oberon. In de brief besteedt de minister aandacht aan de resultaten en aanbevelingen. Voor medezeggenschap zijn deze in grote lijnen als volgt:
- Het onderzoek laat zien dat bijna alle bestuurders en leden van raden van toezicht vinden dat hun kennis van wettelijke taken en bevoegdheden op orde is. Die bekendheid blijkt bij leden van de medezeggenschap minder groot te zijn. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen centraal (meer bekendheid) en decentraal (minder bekendheid) niveau. De eigen rechten kennen, versterkt de positie van de medezeggenschap.
- De complexe structuur van medezeggenschap in het hoger onderwijs vraagt om samenwerking en afstemming. Zeker bij dossiers waar bevoegdheden van verschillende niveaus van toepassing zijn. Verdeling van rollen, verantwoordelijkheden en afspraken over tijdslijnen zijn daarbij belangrijk. Dit vraagt nog aandacht, blijkt uit het onderzoek.
- De positie van de opleidingscommissies wordt als heel relevant geduid voor de kwaliteit van de medezeggenschap. Tegelijk wordt gezien dat er nog werk aan de winkel is als het gaat om de zichtbaarheid van de opleidingscommissie. Dit komt mede omdat er weinig animo is voor functies in de medezeggenschap.
- Het onderzoek laat zien dat leden van de medezeggenschap moeilijk toekomen aan het raadplegen van hun achterban. Tijd is hierin een belangrijke factor.
- Er wordt een dalende trend gezien als het gaat om deelname aan verkiezingen voor de medezeggenschap. Het tijdig interesseren en werven van mogelijke kandidaten wordt hiervoor als oplossing gezien.
- De opvattingen over collegegeld-vrij kunnen besturen lopen uiteen. Enerzijds wordt een functie binnen de medezeggenschap gezien als een bijdrage aan de professionele en persoonlijke ontwikkeling. Anderzijds blijkt er ook het belang te zijn om collegegeldvrij te kunnen besturen. Dat die mogelijkheid niet overal geboden wordt, kan een belemmering zijn voor deelname aan medezeggenschap.
Bevindingen middelbaar beroepsonderwijs
- Voor het middelbaar beroepsonderwijs gaat de brief van de minister vooral in op het instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting, dat op grond van de Wvb is toegevoegd. Dit is gebaseerd op onderzoeken van respectievelijk de MBO Raad en de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) in 2018 en door ResearchNed in 2021. Dat laatste geeft een goed beeld van het functioneren van het instemmingsrecht, de opbrengsten, de valkuilen en mogelijke verbeteringen. Het onderzoek laat zien dat dit instemmingsrecht zich de laatste jaren positief heeft ontwikkeld. Er is meer duidelijkheid over wat hoofdlijnen van de begroting zijn. Begeleiding en scholing worden als positief ervaren en studentenraden en ondernemingsraden worden bij de behandeling hiervan meer serieus genomen door de schoolbesturen. Belangrijkste verbetervoorstel uit het rapport is meer te investeren in begeleiding en training voor studentenraadsleden, het liefst op landelijk niveau. Want voor studentenraden is de begroting een lastig en complex onderwerp. Dit komt onder meer door de hoge doorstroom in de raden waardoor kennis verloren gaat.
Er wordt ook bekeken in hoeverre centrale training voor de ondernemingsraden op dit onderwerp een meerwaarde kan hebben.
Aandachtspunten en aanbevelingen
Berenschot komt op basis van het onderzoek in het hoger en wetenschappelijk onderwijs tot een aantal aandachtspunten en aanbevelingen:
- Medezeggenschapsraden op de verschillende niveaus zijn beperkt bekend met elkaar en met elkaars medezeggenschapscultuur. Dit komt mede doordat er weinig afstemming bestaat tussen de verschillende niveaus. Goede afstemming en het optuigen en onderhouden van een intern netwerk zijn dus van groot belang.
- De verdeling van taken en bevoegdheden in de wet is niet altijd duidelijk en kan leiden tot verschillen in interpretatie. Ook is de kennis van de wet beperkt bij een groot deel van de respondenten. Geschillen over interpretatie kunnen leiden tot een moeizame relatie tussen medezeggenschap en bestuurder. Het vergroten van de kennis van de wet en het laten duiden van juridische kwesties kunnen deze drempel verkleinen.
- Op centraal niveau zijn zaken vaak beter geregeld, zo ook bijvoorbeeld de faciliteiten voor de leden en de ambtelijke ondersteuning. Maar ook training. Daardoor loopt de medezeggenschap op dat niveau beter. De aanbeveling is in het rapport niet gedaan, maar het spreekt voor zich dat dit tot een aandachtspunt voor de andere niveaus leidt: ook daar de voorwaarden goed organiseren zorgt voor betere medezeggenschap.
- Continuïteit in de medezeggenschapsorganen is een lastig vraagstuk. Terwijl dat cruciaal is voor een stevige positie van de medezeggenschap. Heb je meer ervaring en kennis, dan kun je beter inspelen op zaken die voorliggen en kun je deze adequater behandelen. De uitdaging is om het medezeggenschapswerk dusdanig aantrekkelijk en interessant te maken dat mensen blijven. Maar de tijd en energie die het kost om de reguliere zaken op te pakken staan vaak niet in verhouding tot wat je ervoor terugkrijgt. Laat staan die extra inspanning. Het is een soort vicieuze cirkel… Een mooi onderwerp van gesprek met de bestuurder, want mogelijk is er ruimte te realiseren. Of minstens waardering, om te beginnen.
- De positie van de opleidingscommissies is weliswaar verbeterd, maar is tegelijk nog sterk in ontwikkeling. Dit vraagt om en verdient continue aandacht.
- Daarnaast geeft Berenschot nog wat andere aanbevelingen zoals inwerkperiodes, goede ambtelijke ondersteuning, een duidelijke jaarkalender, een onafhankelijke voorzitter, houd contact met de achterban et cetera.
Ze pikken het heus wel op…
Onaardig gezegd levert het onderzoek veel op wat we al wisten, maar het is goed dat het nog eens specifiek onder de aandacht komt. Zeker nu er ook actie van de minister wordt verwacht.
Dat kan zowel binnen de medezeggenschap als in samenspraak met de gesprekspartner.
De toenmalige Minister van Onderwijs stelt ergens in een mondelinge toelichting (oorspronkelijke bron onbekend) dat ze wel ziet dat medezeggenschap beter kan, maar dat ze de uitkomsten van het Berenschotrapport al met de koepelorganisaties van hogescholen en universiteiten besproken heeft. Daarbij zegt ze: “Die pikken het heus wel op”. Verdere versterking van medezeggenschap is volgens haar niet nodig. Dus geen extra bevoegdheden, verplichte scholingsbudgetten of minimumvergoedingen.
Een gemiste kans nu het rapport eigenlijk wel laat zien dat er nog slagen te maken zijn, al in de basis van het medezeggenschapswerk. Jammer.
Dan maar intern aan de slag
Dan maar intern aan de slag. Het onderzoek geeft namelijk best wat aanknopingspunten om de eigen organisatie en medezeggenschap eens onder de loep te leggen. Het gesprek kan gaan over hoe de organisatie scoort op de thema’s uit het onderzoek. Verbindt daar concrete verbetervoorstellen en
-acties aan. Met kleine stappen kom je er immers ook.